Reeds in de 11de eeuw was Kuringen een belangrijke plaats. Volgens de Hasseltse geschiedschrijver Mantelius (1599-1676) zou graaf Gerard van Loon zich reeds in 1182 te Kuringen gevestigd hebben. Toch mogen we dat niet als een vaststaan feit beschouwen. Maar in 1232 werd naar het schijnt, de burcht van Loon, gewone verblijfplaats van de graven, weer eens verwoest. Omstreeks die tijd beginnen de graven en hun edelen Kuringen te bewonen (1263) en in september 1240 werden aan het dorp het Luiks recht en de Luikse vrijheden verleend. Ook in die tijd moeten we de bouw van het aloude Prinsenhof plaatsen. Ten jare 1919 heeft wijlen de Zeereerwaarde Heer P. Daniëls zeer nauwkeurig de sporen van de burcht opgemeten. Hij vond het gewone plan van de versterkingen der 13de eeuw terug, een vierkant gebouwencomplex, op de vier hoeken van een ronde toren voorzien, door een dubbele gracht omgeven en voorafgegaan door een versterkte poort. Binnen de omheining bevonden zich een kapel (1301) waarvan het altaar aan St. Nikolaas was toegewijd en ook een put.
Toen de lekegraven uitgestorven waren en de prinsbisschoppen van Luik tevens graven van Loon waren geworden, kwamen die nieuwe vorsten ook dikwijls naar Kuringen. Jan van Veensberg hield zeer veel van de burcht en van Jan van Horn werd gezegd dat hij meer te Maastricht en te Kuringen dan te Luik verbleef, al was de burcht in 1486 door Ghijs van Kanne, aanhanger van de Van der Marcken, in brand gestoken.
Onder Evard van der Marck, werd de oude burcht in een prachtig Rennaissancepaleis veranderd. De verbouwing begon in 1515 en de Italiaanse reiziger Guicchardini spreekt in 1565 met veel lof over Kuringen en het Prinsenhof.
"Dicht bij Hasselt bevindt zich Kuringen, een goed bevolkt en mooi dorp vooral merkwaardig door het prachtig paleis, dat Evard van der Marck, kardinaal en prins-bisschop van Luik er deed bouwen en met heerlijke hovingen, bosjes en fonteinen versieren."
Ook prins-bisschop Joris van Oostenrijk kwam dikwijls naar Kuringen om er uit te rusten van de vermoeienissen die zijn regering hem bezorgde: hij ook deed de hoven verfraaien.
Doch stilaan werden de bezoeken van de vorsten zeldzamer; slotvoogden met enkele soldaten bezetten de gebouwen. Prins-bisschop Gerard van Groesbeek was op het Prinsenhof geboren: zijn vader was er immers kastelein. De ene slotvoogd volgde de andere op, de ene al van hogere adel dan de andere. In 1654 verbleef er nog steeds een garnizoen, toch moest het kasteel niet meer in al te goede staat zijn. De voogd van Horion had in 1670 enkele vertrekken doen in orde brengen. Weer kon de Leenzaal van het graafschap, "LA NOBLE SALLE DE CURANGE", die vanaf 1584 naar Hasselt was vertrokken, er haar zittingen houden. In 1688 werd de burcht door de Fransen van Villers bezet. Na hun vertrek werd er geen wacht meer gehouden en begon het verval.
Onder het Frans Bewind werd het Prinsenhof als kroondomein verkocht. Alleen de oude hoektoren heeft de tand des tijds getrotseerd; hij getuigt nog steeds dat edele graven en roemzuchtige kerkvorsten eens te kuringen hebben verbleven.
Rijksarchivaris,
Dr. Bussels
(artikel gepubliceerd in het boekje van de parochiale feesten in 1967)